Leren in stilte (1)
“Je zult blind worden, jongen. Dat heeft de dokter gezegd. Er komt een tijd dat je echt helemaal niets meer ziet.
Stop met huilen! We hebben geen tijd voor tranen en niemand zal medelijden met je hebben omdat je blind wordt. Droog je tranen.
Goed. Ik ga je één keer uitleggen hoe je iets moet doen. Als het niet lukt, leg ik het nog een keer uit, maar de derde keer moet je het zelf oplossen. Dat is de manier zoals het gaat in de wereld. Kom op, sta op, en onthoud: je wordt helemaal blind, maar je bent niet gek.”
Een slechtziende jongen van een jaar of 6 wordt door zijn moeder begeleid naar het trapje op de veranda. “Weet je nog hoeveel treden deze trap heeft?” “Vier”, zegt hij. “Goed zo. Vanaf nu zul je moeten leren om je geheugen te gebruiken. Je handen steek je vooruit en gebruik je als je ogen.” Liefdevol moedigt de moeder haar zoon aan, om zijn handen en geheugen meer te gebruiken als voorbereiding op de tijd dat hij helemaal niets meer zal kunnen zien.
Op een dag struikelt de jongen over de drempel van de veranda die aan het huis grenst. Hij valt plat op zijn buik naar binnen, op de mat die op de houten vloer in de keuken ligt. Vanaf de mat schreeuwt hij hartverscheurend om hulp: “Mama, help! Mama, help me, ik heb je nodig!” Moeder staat een paar meter verderop, slaat het tafereel met ingehouden adem gade en houdt zich muisstil. Ze geeft geen enkele reactie. Na een tijdje richt de jongen zich op en in de stilte oriënteert hij zich op de geluiden om hem heen. Buiten klinkt een bel die aan de nek van een koe hangt. Op de kachel in de kamer staat een ketel water te koken. Het open haardvuur knapt en knispert. De jongen staat op en loopt met uitgestoken handen naar het vuur. Hij houdt zijn handen boven de hitte van de houtblokken en daarna betast hij de koelte van de stenen muur ernaast. Als hij zijn hoofd naar het raam draait, klinken daar paardenhoeven en het geratel van een kar. Op de grond hupt een tsjirpende krekel. De jongen zakt door zijn knieën en tast met zijn handen net zolang tot hij het bewegende geluid te pakken heeft. Hij brengt de krekel in het kommetje van zijn handen tot naast zijn oor. Glimlachend geniet hij van het getsjirp. Over het gezicht van zijn moeder - die alle bewegingen met volle aandacht gevolgd heeft - rolt een traan. “Ik hoor jou ook, mama. Je bent vlakbij me,” zegt Ray.
Een tijd terug, terwijl ik op een podium stond te tolken (naar Nederlandse Gebarentaal) tijdens een congres, vertoonde een van de sprekers bovenstaand filmfragment tijdens zijn lezing. Het fragment gaat over een ernstig slechtziende jongen die valt, terwijl zijn moeder geen enkele moeite doet om hem te hulp te schieten. Ze laat haar zoon op de mat liggen en kijkt in stilte afwachtend toe. Althans, dat is wat er feitelijk gebeurt. Als kijker zien we de woordloze emotie op het gezicht van de moeder. We zien concentratie, aandacht en betrokkenheid. We zien geen nonchalance. We zouden zelfs kunnen interpreteren dat de moeder haar neiging om te helpen met moeite onderdrukt. Dat ze tegennatuurlijk handelt. Heel bewust. Dat ze weloverwogen kiest om haar eigen ongemak toe te laten, terwijl ze voortdurend contact houdt met haar zoon. In stilte. En op afstand.
Wat ik zag, in dit korte fragment van een paar minuten, raakte me diep. Niet in de laatste plaats omdat ik getrouwd ben met een blinde man, maar ook omdat ik in dit fragment mijn visie op leren zo treffend verbeeld zag. Leren vindt hier niet plaats via woorden, via uitleg, via voordoen en nadoen, via correctie of feedback. Leren gebeurt in stilte, vanuit ervaringen, vanuit lichaamseigen kenmerken, vanuit respect voor en nieuwsgierigheid naar eigenheid.